Op weg naar Barolo wordt onze aandacht getrokken door een bord dat
verwijst naar een Etrusken graf. Het pad erheen ziet er niet echt uitnodigend
uit, maar de aantrekkingskracht om weer eens kennis te maken met de oudheid
blijkt toch sterker. We volgen het grindpad en testen de vering van de huurauto
flink uit, wat een hobbels en kuilen, stapvoets gaan we op weg naar het
verleden.
De weg loopt dood, hè wat een lugubere constatering, en lopend
leggen we het laatste stukje af. Overigens weer een metafoor waar ik niet echt
vrolijk van wordt. Het graf is niet meer dan een paar muren, een trapje en iets
wat vroeger ongetwijfeld een kelder zal zijn geweest. Het dak ontbreekt echter,
waardoor regen en wind vrij spel hebben. Toch bijzonder, dat dit er nu nog
staat.
De stilte om ons heen geeft ruimte voor wat mijmeringen en mijn
gedachten gaan terug naar de les over de oudheid en het belang van de Etrusken
voor de wijnbouw in het algemeen en die van Italië in het bijzonder.
De kunst van de wijnbouw landt ruim voor Christus in
Italië. Het zijn de Feniciërs die via Sicilië de wijn introduceren in de centrale
en noordelijke regio’s van de Etrusken. Italië heet vanaf dat moment ook wel Enotria,
het land van de wijn.
Bij de Etrusken speelt wijn vanaf dat moment een
belangrijke rol in het dagelijks leven maar ook op het spirituele vlak en de
verering van de doden. Vooral de upperclass deed zich te goed aan wijn ter ere
van Fufluns.
Dit is een Etruskische godheid van de vruchtbaarheid en de wijn. Hij is de
equivalent van de Griekse godheid Dionysos en de beter bekende Bacchus. Vanwege
mogelijke dronkenschap is het gebruik van wijn strikt gebonden aan ingewijden met
als doel om op aarde dichter bij de goden te komen om zich op die manier een
goed gezind lot in het hiernamaals te verwerven. Lekker hypocriet zouden we nu
zeggen.
Langzaam gaan onze gedachten weer naar het heden. Zo dicht bij
Barolo verheugen we ons er meer en meer op om nu zelf een ode aan Fufluns te
gaan brengen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten